Logo One Planet
Tekening uit vrouwenkamp Tjihapit. Vervaardiger: Bertie Beck. Collectie Museon
Tekening uit vrouwenkamp Tjihapit. Vervaardiger: Bertie Beck. Collectie Museon

Connie Suverkropp

Toen Nederlands Indië bezet werd door de Japanners, was ik tien jaar. Mijn vader werd door de Kempetai, de Japanse militaire politie, opgehaald. We leefden van de opbrengst van meubels die mijn moeder verkocht en van het geld dat mijn broer verdiende bij de Chinezen.

Toen Nederlands Indië bezet werd door de Japanners, was ik tien jaar. Het was op de 8e juni 1942 toen mijn vader door de Kempetai, de Japanse militaire politie, met een vrachtwagen werd opgehaald. Niemand had enig idee waar hij naar toe ging. In december 1942 kreeg mijn moeder tuberculose. Op ons huis werd iets in Japanse karakters geschreven, waarschijnlijk zoiets als 'besmet terrein'. Vanaf dat moment kwamen er nooit meer Japanners in ons huis. We leefden van de opbrengst van meubels die mijn moeder verkocht en van het geld dat mijn broer verdiende bij de Chinezen. Later werden we alsnog opgepakt en kwamen we eerst in een gevangenis, daarna in verschillende kampen terecht.

In april 1944 werden mijn moeder, broers, zusjes en ik, gevangen gezet. Ik kwam met mijn moeder en zusjes in een cel met criminele Indonesische vrouwen. Een van hen vertelde hoe ze iemand had vermoord. Ik was doodsbang. Er was geen w.c. en er was ook geen ruimte om te liggen. Gelukkig had ik een po bij me. Op het moment dat we werden opgepakt, zette ik namelijk net mijn kleine zusje op de po en in de verwarring nam ik de po mee. Nu was een soort van redding.

Na een paar dagen gevangenis moesten we naar het kamp Tjihapit. Mijn moeder verdween bij aankomst en zo werd ik op mijn 12e verantwoordelijk voor mijn zusjes van twee en vijf jaar. Na een paar weken kwam ik er achter dat mijn moeder in het ziekenhuis lag en ik kreeg het voor elkaar om haar te bezoeken. Daarna stuurde ze wel eens briefjes.

In november werd ik met mijn zusjes overgeplaatst naar Struiswijk. De treinreis was een hel en duurde twintig uur. Ik was erg blij dat ik de po nog steeds had. De man die de inhoud over zich heen kreeg toen ik de po door het raampje leegde, was minder blij. Hij kwam kwaad de wagon in, maar keerde waarschijnlijk vanwege de stank direct weer om. We deelden in Struiswijk met z'n drietjes een cel met één brits vol wandluizen.

 Een keer mochten we vanuit Struiswijk mijn moeder in het ziekenhuis opzoeken. Ik kreeg nachtmerries, want mijn moeder zag er vreselijk uit. De 8e september 1945 heb ik mijn moeder begraven. In een jeep, naast een Japanner met een stengun, werd ik naar het St. Vincentius Hospitaal in Batavia gebracht.  Later die dag keerde ik terug met een paar schamele bezittingen van mijn moeder, waaronder een broche met porseleinen bloemetjes voor mij. Die heb ik altijd bewaard. Mijn ouders en grootouders overleefden de oorlog niet, maar mijn grote broers en zusjes gelukkig wel.