Ik was vijftien jaar toen de oorlog uitbrak. In november 1942 was het erg gevaarlijk geworden in Amsterdam. Er was een onderduikadres voor me gevonden bij een familie in Oudkarspel.
Ik was vijftien jaar toen de oorlog uitbrak. Toen ik in de derde klas van het Barlaeus Gymnasium zat, moest ik naar het Joodsch Lyceum. Mijn eerste schooldag daar was 15 oktober 1941. Juist op die dag kreeg ik het bericht dat mijn vriend, Ernst Prager, die eerder dat jaar bij een razzia was opgepakt, in het concentratiekamp Mauthaussen was doodgeschoten.
In november 1942 was het erg gevaarlijk geworden in Amsterdam. Er was een onderduikadres voor me gevonden bij een familie in Oudkarspel. Daar ging ik heen met een vals persoonsbewijs onder de naam Wientje van Ruiven.
Toen in maart 1943 het Bevolkingsregister werd opgeblazen, werd de naam veranderd in 'van Duiven' omdat de letter 'D' was gesneuveld en de 'R' niet.
Mirjam nam tijdens haar onderduik schoolschiftjes mee. Ze maakte haar naam onleesbaar.
Mijn schoolboeken had ik meegenomen naar mijn onderduikadres. Het schoolstempel haalde ik er uit en mijn naam kraste ik door. Zo hoopte ik daar nog wat te kunnen doen. Het meeste had ik aan mijn atlas: ik maakte er fantasiereizen mee.
Mirjam Ohringer met haar vader
Mijn vader deed veel zaken met kleermakers. Voor wij gingen onderduiken liet hij een paar lappen stof 'onderduiken'. Af en toe vroeg hij een van de onderduikhelpers er een te verkopen. Van de opbrengst konden we een tijdje leven. Een deel ervan ging ook steeds naar hulp aan andere onderduikers. In een zelf gemaakt geheimschrift hield ik de administratie bij.